Posts tonen met het label Alpenkraai. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Alpenkraai. Alle posts tonen

maandag 19 november 2012

Alpenkauw (Pyrrhocorax graculus)


De Alpenkauw
is een vogel die behoort tot de zogenaamde ‘montane’ soorten. Montane soorten zijn verticale trekvogels die in de winter naar lagere gebieden afzakken. Zij doen dat om daar een milder klimaat en betere voedselbronnen te kunnen vinden, wat vaak overwintering aan of bij de kust of in bergdalen betekent. Wat afstand betreft stelt deze trek niet veel voor, maar het gevolg is wel een belangrijke verandering in leefwijze. De Alpenkauw is een lid uit de familie van kraaiachtigen (Corvidae) en is één van de kleinste leden uit deze grote familie van zangvogels. Ze zijn nauw verwant aan Alpenkraaien, vogels die van dezelfde leefomgeving houden.


De Alpenkauw
is de vogel die op het land op de grootste hoogte wordt gevonden. Een kleine groep van deze vogels volgde een klimexpeditie op de Mount Everest tot een hoogte van 8.150 meter. Ze hielden zich in leven met het voedselafval van de klimmers wanneer deze vertrokken waren. Broedend is de Alpenkauw in het Himalayagebergte tot op een hoogte van 6.000 meter boven de zeespiegel aangetroffen. 


Het zijn sterke vliegers,
die op grote hoogten hun kunsten uithalen: eerst maken ze duizelingwekkende duikvluchten, dan zweven ze weer hele stukken om vervolgens loodrecht naar beneden te storten en vlak voor de rotsbodem terug op te trekken in een steile beklimming. Ze gebruiken de wervelende luchtstromen rond bergtoppen en wanden om deze fascinerende stuntvluchten uit te voeren.


Als ze zich op de grond wagen,
lopen en hippen ze. Ze staan bekend als uitdagende vogels en zelfs als dieven. Er bestaan verschillende verhalen over kauwen die met een stuk uitrusting van een bergwandelaar aan de haal gingen.


Alpenkauwen
broeden uitsluitend in hooggebergte, boven de boomgrens, vanaf minimum 1.500 m hoogte in Zuid-Europa (Pyreneeën, Picos de Europa). Ze broeden in kleine kolonies, die kolonies bestaan vaak maar uit enkele paren. Ze nestelen op steile, ruige kliffen, ruïnes en rotsspleten in de bergen en langs kusten. Ze broeden van april tot juli en leggen slechts 1 legsel dat bestaat uit 4, soms 3-6 eieren. Ze bouwen een omvangrijk, komvormig nest van takken en droge wortels, gevoerd met dunner, soortgelijk materiaal. Ze bekleden het met fijn gras, wol, veren en heide. Dat nest zit vaak goed verborgen in een diepe spleet of grot. Alleen het vrouwtje broedt, terwijl het mannetje haar voedert. Broedtijd: 17 – 21 dagen, de jongen blijven nog 23 – 31 dagen in het nest na hun geboorte.
Related Posts Plugin for WordPress, Blogger...