De Zwarte ooievaar (Ciconia nigra)
is in tegenstelling tot de gewone Ooievaar een vrij schuwe vogel die zich, behalve tijdens de trek, zelden buiten het bos of het moeras laat zien. In de vlucht is hij net zo meesterlijk als de Ooievaar, maar vormt zelden grote groepen.
De Zwarte ooievaar
is een grote vogel met een lengte van 100 tot 120 cm., een spanwijdte van 180 tot 220 cm., en een gewicht tussen de 2,5 en 4,5 kg. De Zwarte ooievaar onderscheidt zich van de gewone Ooievaar door het grotendeels zwarte verenkleed, de rode poten en snavel en de roodomrande ogen. Net als de Ooievaar roept de Zwarte ooievaar zelden.
Het broedgebied bevindt zich in de uitgestrekte bos- en moerasgebieden van met name Oost-Europa. Maar ook in Spanje en Portugal zijn broedkolonies, veel van deze Zwarte ooievaars blijven ook tijdens de winter op het Iberisch schiereiland.
De juveniele vogels
hebben nog niet de roodgekleurde snavel en poten zoals de adulte vogels en zijn in plaats van zwart, vaalbruin. Ook hebben ze nog weinig glansveren en door hun onervarenheid zijn ze vaak minder schuw.
Het voedsel
bestaat voornamelijk uit vis maar ook eten ze amfibieën en kleine zoogdieren, die gevangen worden in vochtige weiden, moerassen of ondiep water.
Tijdens de trek
kan worden waargenomen dat hij in spiralen hoogte wint om bergketens te passeren, zoals de Pyreneeën, als hij op weg is naar het zuiden of het noorden.